

Op 2 april presenteerde de Adviesgroep STOER een conceptadviesrapport aan minister Mona Keijzer van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO). Belangstellenden konden hier tot en met 11 april op reageren. Dutch Green Building Council (DGBC) is een van de partijen die een uitgebreide reactie heeft ingediend. Hierin dragen wij enkele stevige suggesties aan om het conceptrapport verder uit te werken tot haalbaar beleid met een focus op duurzaamheid.
Het kabinet heeft de ambitie om 100.000 woningen per jaar te realiseren. Om efficiënter en goedkoper woningen te kunnen bouwen en realiseren, is het programma Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Eisen en Regelgeving (STOER) in het leven geroepen.
Hieronder lichten we enkele van onze aanmerkingen op het conceptrapport verder toe aan de hand van de volgende adviezen:
Het is ook mogelijk om onze volledige reactie te bekijken:
De Adviesgroep STOER heeft ‘snelheid, volume en lagere kosten’ als topprioriteit meegekregen. Dit maakt de duurzaamheidsopgave al bij voorbaat van ondergeschikt belang. Deze instelling is niet in lijn met de boodschap van het kabinet dat ‘de klimaatdoelen nog steeds staan’.
Het STOER-rapport geeft in de introductie aan dat de voorstellen ten minste moeten bijdragen ‘aan een leefomgeving van voldoende kwaliteit’. Ook stelt de adviesgroep dat ‘de duurzame kwaliteit van Nederlandse nieuwbouwwoningen op hoog peil staat (energiezuinigheid; CO2-emissie; materialen)’. Wat DGBC betreft zijn de termen ‘voldoende’ en ‘hoog peil’ hierbij onvoldoende scherp. Ze bieden weinig houvast in het licht van de internationale verplichtingen die Nederland is aangegaan in het Klimaatakkoord van Parijs.
We kunnen de opgave om Paris Proof te bouwen niet negeren. Alleen hiermee kan de bouwsector haar bijdrage leveren aan het behalen van de klimaatdoelen. Dit vraagt om ambitieus handelen van zowel ontwikkelaars als opdrachtgevers. DGBC constateert dat de markt al met grote snelheid die richting op beweegt. Juist daarom is het onacceptabel dat de overheid met STOER van de klimaatdoelen weg beweegt, door ambities en normeringen te verlagen. Zeker nu we zien dat zowel de koplopers de duurzaamheidsdoelen al met gemak kunnen behalen. Met deze beweging geeft het kabinet aan de achterblijvers het verkeerde signaal.
De overheid moet dan ook helder richting geven: de nieuwbouw van vandaag moet voldoen aan de eisen van morgen. Paris Proof bouwen en ontwikkelen is daarin de logische én noodzakelijke stap.
Ten aanzien van de eisen voor de energieprestatie van nieuwbouwwoningen (Bijna Energieneutraal Gebouw – BENG) stelt de Adviesgroep STOER voor om de mogelijkheden van gelijkwaardige alternatieve methoden beter te benutten. Dit voorstel sluit goed aan bij onze visie. Martin Mooij, programmamanager Paris Proof bij DGBC: “Wij pleiten voor een verschuiving van theoretische rekenmodellen naar het sturen op het daadwerkelijke energiegebruik van gebouwen. De Nederlandse BENG-eis voor nieuwbouw wordt binnenkort overigens vervangen door een strengere Europese eis vanuit de Energy Performance of Buildings Directive IV (EPBD IV). Aangezien STOER en het kabinet aangeven deze Europese richtlijn rondom de energieprestatie van gebouwen te volgen, is het achterhaald om beleid nu nog te richten op BENG.”
Niet de theorie, maar de feitelijke energieprestatie moet leidend zijn
Martin Mooij
Programmamanager Paris Proof / Manager Certificering
De NTA 8800 moet vanwege de invoering van de EPBD IV herzien worden. DGBC ziet dit als dé kans voor een eenvoudigere norm, die beter aansluit bij de werkelijke prestaties van gebouwen. “Sturen op werkelijk energiegebruik vergroot de effectiviteit van beleid en regelgeving: niet de theorie, maar de feitelijke energieprestatie moet leidend zijn.”
Voor de bestaande bouw heeft DGBC met de Werkelijke Energie intensiteit indicator (WEii) al een belangrijke stap gezet, die het sturen op werkelijk energieverbruik mogelijk maakt. De markt past deze eenvoudige en heldere WEii-norm al breed toe, ziet Mooij: “Vastgoedeigenaren en sectorpartijen sturen actief op het terugdringen van het werkelijke energiegebruik en de daaruit voortvloeiende CO2-uitstoot. Deze praktijkgerichte aanpak geeft ruimte voor maatwerk en stelt partijen in staat om zelf de meest (kosten)effectieve maatregelen te kiezen.” Ook het ministerie van VRO zelf verkent momenteel de mogelijkheden om het sturen op werkelijk energiegebruik breder toe te passen.
De Adviesgoep STOER adviseert ook om de aanscherping van de milieuprestatie gebouwen (MPG) voor woningen niet door te voeren, omdat dit een kop op Europees beleid zou zijn. Het kabinet wil geen nationale koppen op Europees beleid. Ruben Zonnevijlle, programmamanager Circulariteit bij DGBC, ziet op dit onderwerp meerdere lijnen door elkaar lopen, wat het debat vertroebelt: “Het klopt dat de MPG een nationale invulling is, terwijl Europa pas in 2030 eisen invoert voor duurzame bouwmaterialen, onder de noemer Whole Life Carbon (WLC). Het vooruitzicht van dit Europese alternatief biedt kansen voor een beter functionerend systeem, maar dat is geen reden om de huidige MPG-norm niet aan te scherpen. Dit advies zet de verduurzaming van de bouw feitelijk op pauze; alsof we blijven bouwen naar de standaard van 2021. Dit is onverenigbaar met de klimaatdoelen.”
Met het uitblijven van de MPG-aanscherping vallen prikkels voor innovatieve, biobased en industriële woningbouw weg
Ruben Zonnevijlle
Programmamanager Circulariteit
DGBC staat dan ook pal achter de voorgenomen aanscherping van de MPG van 0,8 naar 0,5. Deze ingreep werd in 2023 al als hamerstuk beschouwd, maar is nu alsnog opgeschort. Hierdoor blijft de MPG een administratief instrument zonder sturingskracht, ziet Zonnevijlle: “De bestaande norm wordt moeiteloos gehaald en stimuleert geen verdere verduurzaming. De Adviesgroep STOER lijkt niet goed op de hoogte van de situatie in de markt, waar bouwbedrijven en materiaalproducenten blijven innoveren. Met het uitblijven van de aanscherping vallen prikkels voor innovatieve, biobased en industriële woningbouw weg.”
DGBC wijst in de reactie ook op het gebrek aan consistent beleid rond de circulaire economie. “Steeds weer constateren instellingen zoals het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) dat er geen concreet en effectief beleid is om kansen in de circulaire economie te benutten. Ook bedrijven luiden de noodklok: zonder stevig ondersteunend beleid blijft circulair bouwen financieel onaantrekkelijk en lopen ambities vast in gebrek aan beleidscontinuïteit.”
Het conceptadvies van de Adviesgroep STOER is daarvan een pijnlijk voorbeeld, meent Zonnevijlle. “Het ondermijnt het vertrouwen van de bouwsector in consistent overheidsbeleid. En dat terwijl juist deze sector verantwoordelijk is voor circa 40% van de CO₂-uitstoot en 50% van het mondiale grondstoffengebruik. Het afremmen van circulaire bouw – naast het laten vieren van klimaatdoelen – is funest voor duurzame ontwikkeling.”
Jan Kadijk, manager Kennis en Innovatie bij DGBC, ziet in het pleidooi voor drijvend bouwen dat het conceptrapport voert een vernieuwende en relevante denkrichting: “DGBC ondersteunt deze ambitie om flexibeler en klimaatadaptief te bouwen. Maar om deze vorm van bouwen daadwerkelijk mogelijk te maken, moet de overheid bestaande knelpunten in wet- en regelgeving wegnemen. In plaats daarvan zien we enkele concrete locatiesuggesties die rechtstreeks zijn overgenomen uit een motie. Deze benadering gaat voorbij aan de zorgvuldige ruimtelijke afweging die bij dergelijke plannen noodzakelijk is.”
De adviesgroep kan met haar inzet op drijvend bouwen een waardevolle bijdrage leveren door in het eindrapport wel suggesties te doen voor het aanpassen van de juridische kaders. Onder de huidige regels is het voor ontwikkelaars onmogelijk om in een drijvend appartementencomplex individuele wooneenheden te verkopen aan individuele kopers. Kadijk: “Hier ligt voor de Adviesgroep STOER een uitgelezen kans om te doen waar ze voor is ingesteld: het wegnemen van overbodige of belemmerende regelgeving.”
Laten we de potentie van drijvend bouwen benutten door juridische drempels weg te nemen
Jan Kadijk
Manager Kennis en Innovatie
Tot slot doet de Adviesgroep Stoer suggesties die de rol van provincies en waterschappen in de ruimtelijke besluitvorming lijken te willen beperken. Deze voorstellen lijken gaan voorbij aan de wettelijke en inhoudelijke rol van deze bestuurslagen. “Waterschappen en provincies hebben hun eigen beleid en verantwoordelijkheid, bijvoorbeeld rond natuur, landschap of waterbeheer. Een integrale afweging van belangen is van grote waarde en leidt naar mijn overtuiging uiteindelijk tot een volhoudbare inrichting en meer ruimtelijke kwaliteit. Hoe urgent het woningbouw-belang ook moge zijn, er zijn ook andere belangen die we met elkaar relevant vinden. Duurzaamheid bijvoorbeeld”, besluit Kadijk.
Nu de reactietermijn is afgelopen, beoordeelt de adviesgroep de reacties en rondt zij het definitieve adviesrapport van de eerste fase af. Dit rapport wordt vervolgens aan het kabinet aangeboden. Daarna volgt de tweede fase van het traject, waarvan het vervolgrapport in de zomer van 2025 wordt verwacht.