Dat betreft de aanpak van de bestaande voorraad. Want 75 procent van de bestaande gebouwen is energie-inefficiënt en met een renovatiepercentage van 1 procent per jaar is een versnelling met meer verplichtingen nodig.
In deze longread komt aan bod:
In de EPBD IV is voor de utiliteitsbouw het instellen van Minimum Energy Performance Standards (MEPS) opgenomen, ofwel het uitfaseren van slechte energielabels per 2030.
Omdat de rekenmethodiek voor energielabels en de labelklassen vanwege de EPBD IV moeten veranderen is nog niet helemaal duidelijk om welke gebouwen dit gaat.
Met de Renovatiestandaard is er wel een einddoel voor 2050 en met Paris Proof een helder reductiepad.
Lessen uit label C-plicht voor kantoren
Simpel gezegd gaat het bij MEPS om het uitfaseren van de slecht presterende gebouwen. Dat is voor Nederland weinig uitleg. Vanaf 1 januari vorig jaar moeten kantoren minimaal energielabel C hebben. Deze maatregel is in 2018 aangekondigd, zodat de markt zich erop kon voorbereiden. Met name banken zijn aan de slag gegaan om hun lening portefeuille groen te krijgen. De meeste banken hadden begin vorig jaar een portefeuille met label C of hoger. Er was zelfs zichtbaar dat de label C-plicht snel invloed had en veel gebouwen al naar label A gingen, zoals uit onderzoek van Nils Kok voor DGBC bleek. De banken voeren inmiddels gesprekken met hun klanten om voor 2030 naar label A te gaan.
De overheid kon via de omgevingsdiensten zelf pas na het in werking treden van de wet beginnen met handhaven van de label C-plicht. DGBC pleit daarom ook voor het stellen van meer lange termijn doelen, omdat de markt, zoals banken en adviseurs, dan aan de slag gaan en de overheid slechts als bezemwagen hoeft te fungeren. DGBC heeft met het Paris Proof-doel voor 2040 een compleet pad voor de lange termijn geboden, met de WEii-klassen 'Zuinig' voor 2025 en 'Zeer Zuinig' voor 2030 als tussenliggende doelen.
Uitbreiden naar andere gebouwfuncties
Bij de invoering van de label-C plicht voor kantoren is besproken of dit ook voor andere gebouwfuncties kan worden doorgevoerd. Dat is destijds niet gebeurd. Ook was de doorkijk naar 2030 niet haalbaar.
Er is wel een Renovatiestandaard opgesteld; het eindbeeld waar utiliteitsgebouwen in 2050 aan moeten voldoen (met als laatste stap het gasloos maken, als dat nog niet is gedaan), geformuleerd in huidige NTA8800 en energielabelklassen. Dat komt neer op label A++ of A+++. Dit kan nog niet de definitieve norm voor 2050 zijn, omdat de labelklassen en rekenmethode gaan veranderen door de harmonisatie van energielabels die is opgenomen in EPBD IV.
Uitfaseren energielabels niet voor woningen
Het uitfaseren van slechte energielabels is niet van toepassing op woningen. Dat speelde al tijdens de onderhandelingen over de EPBD en de huidige coalitie benoemt ook expliciet in het hoofdlijnenakkoord dat zij dit niet van plan zijn. Voor woningbouw gaat het in de EPBD IV om de reductiepercentages over de hele voorraad. Hoe dit gebeurt en waar accenten liggen, is aan de lidstaten. Wel met de aanvullende eis dat 55 procent van de renovatie moet plaatsvinden in de 43 procent slechtste woningen, zodat er geen extreme verschillen kunnen ontstaan en iedereen mee gaat in de transitie. Om ervoor te zorgen dat iedereen mee kan doen, komen er subsidies en energieloketten. Via een nationaal gebouwen renovatieplan (NBRP) wordt het reductiepad uitgewerkt en gemonitord.
Doelen tot 2050
In de EPBD IV wordt aangegeven welk percentage van de voorraad op welk moment uitgefaseerd moet zijn. De referentie is de voorraad in het jaar 2020. Voor zowel woningen als utiliteitsbouw gaat het om de slechtste 16 procent per 2030. Bij woningen gaat het om reductie over de hele voorraad, 20 tot 22 procent per 2035. Voor utiliteitsbouw geldt dat de slechtste 26 procent per 2033 moeten zijn uitgefaseerd. Uiteindelijk moeten alle gebouwen en de woningvoorraad zero emission buildings (ZEB) zijn in 2050.
Herijking energielabels
De EPBD moet in 2026 in EU-landen worden geïmplementeerd. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) brengt momenteel de gevolgen voor bestaande en toekomstige wetgeving in beeld. Helder is dat er per 2026 geen nieuwe energielabelsystematiek zal zijn. Voor landen met een vrij recent geïntroduceerde methode, zoals in Nederland de NTA 8800, is er daarom een uitloop mogelijk. Dat betekent onder meer dat waar per 2028 nieuwe publieke gebouwen aan ZEB moeten voldoen, er nog geen ZEB-definitie met het bijbehorende A of A0 energielabel zal zijn. Tot er een nieuwe labelmethode is, wordt voorgesteld om ZEB te definiëren als BENG minus 10 procent, een eis die we kennen uit de EU Taxonomie voor nieuwbouw.
Ook voor het uitfaseren van slechte utiliteitsgebouwen, met de eerste mijlpaal in 2030, kunnen we niet wachten op de nieuwe labelmethode. Sowieso is het bepalen van de slechtste 16 procent een opgave waar met referenties moet worden gewerkt, omdat nu eenmaal niet 100 procent van de gebouwen gelabeld was in het ijkjaar 2020. Bij de overgang naar de NTA8800 energielabels zijn de labels herijkt, maar waar we precies de streep trekken, zal gezien de consequenties van uitfaseren zeker discussie opleveren. Verder zal er tijd nodig zijn om de markt voor te bereiden, zoals destijds met het uitfaseren van kantoren met een slechter label dan C. Dat betekent dat in 2025 al helder moet zijn welke gebouwen onder de 16 procent slechtste vallen. Voor woningen zijn met corporaties eerder prestatieafspraken gemaakt over energielabels. Het recente regeerprogramma van het kabinet Schoof zet in op het uitfaseren van label E, F en G huurwoningen.
Duidelijkheid nodig
Vooropgesteld: het is goed dat er verplichtingen komen en dat de doelen op weg naar 2050 worden gesteld. De ambitie is echter erg laag en de grootse zorg is de onduidelijkheid die de komende tijd ontstaat. DGBC is geen voorstander van sturen op energielabels, en gecombineerd met de herijking vrezen we een stilstand tot 2030. De wisselende labelregimes maken het sowieso niet makkelijker om labels te vergelijken. Het werkelijk energiegebruik biedt met een goed datasysteem een veel actueler beeld van de stand van zaken. Onderzoek van TNO leerde eerder dat monitoren op het werkelijk gebruik ook een positiever beeld geeft dan sturen op minimale energielabels.
De komende 5 jaar is juist de periode waarin we zeker bij ongewijzigd beleid over het 1,5 graden budget gaan. Juist door de markt tijdig duidelijkheid te geven kan er een beweging ontstaan en kunnen we doelen halen voordat maatregelen daadwerkelijk van kracht zijn.
Houvast om niet stil te vallen
Een groot deel van de markt hanteert de DGBC-paden, op basis van de WEii-klassen: het werkelijk energiegebruik. Bijvoorbeeld de institutionele beleggers, met het vergelijkbare CRREM pathways waar DGBC voor Nederland input aan geeft, maar ook niet-commerciële sectoren als zorg en onderwijs sturen hierop. In bepaalde sectoren en locaties is de vraag naar Paris Proof gebouwen zelfs groter dan het aanbod.
Voor eigenaren van maatschappelijk en commercieel vastgoed die (daarnaast) op energielabels willen sturen, biedt de Renovatiestandaard houvast. Het ministerie van BZK stelt dat een gebouw klaar is voor 2050 als dit van het gas af is en je de Renovatiestandaard volgt. De Renovatiestandaard is op theoretische prestaties gericht, die in de praktijk niet altijd worden gehaald. Als dat wel wordt behaald, door slim energiemanagement en gedrag, ligt de Renovatiestandaard voor veel gebouwfuncties vrij dicht bij het Paris Proof-niveau.
En wat te doen bij woningen?
De grootste (politieke) aandacht zal uitgaan naar de woningbouw en het MKB-segment, waar minder kennis en financiën beschikbaar zijn dan bij professionele vastgoedpartijen. De EPBD biedt de mogelijkheid om in de woningbouw op een andere wijze het doel te behalen dan via het uitfaseren van de slechte energielabels. Al zal het energielabel wel een rol blijven spelen en worden de daarmee samenhangende gebouw- en renovatiepaspoorten geïntroduceerd. Deze moeten inzicht geven in de energetische staat van de woning en verbeteropties. Denk aan maatregelpakketten om de woning voor te bereiden om van het gas af te gaan. Veel regionale en gemeentelijke energieloketten werken al op die manier: per woningtype en bouwjaar adviseren zij welke maatregelen nodig zijn. Daarbij hanteren zij vaak een stapsgewijze aanpak om natuurlijke momenten te benutten. En ook hier is het werkelijk energiegebruik, en dan met name het gasverbruik, een belangrijk indicator om te bepalen of deze stap kan worden gezet. DGBC gaat zich de komende periode samen met een aantal partners richten op Paris Proof-pakketten voor woningen.
Leestip: World Green Building Council (WGBC) heeft een factsheet gemaakt over de Minimum Energy Performance Standards.