Ook mist het tweetal een keiharde stip op de horizon. “Als je ondernemers vraagt om te innoveren, moeten ze wel weten waarnaartoe ze moeten innoveren.” Een gesprek over ambities, labelstappen en het belang van samen optrekken. “We moeten zo veel mogelijk samen doen”, vindt Martin Mooij.
Vergeten sector
Het tweetal is het er over eens dat, als het om verduurzaming gaat, commercieel vastgoed een beetje een vergeten sector lijkt. “Er zijn voor woningbouw initiatieven zat. Die worden van allerlei kanten politiek en beleidsmatig ondersteund, maar bij kantorenvestigingen is het toch allemaal wat minder. En als het dan gaat over utiliteitsbouw, dan gaat de aandacht naar maatschappelijke sectoren zoals scholen en zorggebouwen”, zegt Martin Mooij.
Om de energietransitie voor de gebouwde omgeving te versnellen heeft de Dutch Green Building Council vorig jaar het Deltaplan Duurzame Renovatie in de steigers gezet. Diverse werkgroepen zijn er samengesteld waaronder ook een voor de kantorenmarkt. “De werkgroep was net opgezet toen de labelplicht werd aangekondigd. De vraag was is label C wel goed genoeg? Komen we dan wel in Parijs? Daarmee zijn we gaan rekenen. Iedereen voelde wel aan dat label C niet het eindbeeld zou gaan worden. Maar is het dan A of voorbij A? Na het rekenen kwamen we in de range van A++ . Al snel werd ook duidelijk”, voegt Mooij eraan toe, “dat labels feitelijk weinig zeggen over het werkelijke verbruik. Zo heb ik een goed voorbeeld van een gebouw met een A-label dat nog steeds veel energie verbruikt en een gebouw met een slechter label dat een stuk minder verbruikt.”
2050 als uitgangspunt
Atto Harsta knikt: “Dat zegt alleen iets over het gebouwgebonden verbruik. Dus de energie die nodig is voor verwarmen, koelen en ventileren. Terwijl de energie die nodig is voor apparaten, het niet gebouwgebonden verbruik, steeds belangrijker wordt.” “Als we 2050 als uitgangspunt nemen”, zegt Mooij, “en vervolgens terugrekenen, dan is het ondoenlijk om nog in labels te blijven denken en praten. Maar wat is het dan? Het gaat erom wat er op de meter staat.
Het gaat om het verbruik in 2050 en dat moeten we verduurzamen. Dus we hebben een methode gekozen die ongeveer de omgekeerde benadering is. We hebben gekeken naar welke energievraag we op basis van prognoses in 2050 mogen verwachten. Vervolgens zijn we dat naar de sectoren gaan verdelen. Nu gebruikt de gebouwde omgeving tegen de veertig procent. Dus in 2050 mag de gebouwde omgeving ook nog veertig procent gebruiken van de duurzame energie die we dan beschikbaar hebben. Dan kom je ongeveer uit op 50 kWh per vierkante meter* wat je nog mag gebruiken als bv Nederland en daar moet je het dan mee doen voor kantoren. Het gaat om de methodiek.”
Uiteindelijk leidde deze exercitie tot de term Paris Proof. Met andere woorden, een kantoorgebouw dat Paris Proof is, verbruikt maximaal 50 kWh per vierkante meter*. “De Nieuwe Norm”, zo legt Harsta op zijn beurt uit, “komt voort uit de kennis die met Nul op de Meter is opgedaan. Daarbij moet na de energiebesparingsmaatregelen, de energie op locatie duurzaam worden opgewekt. Zowel de energie die voor het gebouw nodig is als de verbruiksenergie.”
Veelheid aan regels
Wat het echter volgens het tweetal zo lastig maakt is de veelheid aan regels die er nu nog zijn. Harsta: “We hebben onder andere de Wet-milieubeheer en de labelplicht is aanstaande. En telkens wordt er iemand anders aangesproken. Soms is het de eigenaar dan weer de gebruiker. Kunnen we niet naar een soort norm of regel waarbinnen je alles in één keer kunt aftikken?” Wat volgens Mooij nodig is, is een hogere ambitie die duidelijkheid kan scheppen zodat er in zijn ogen echt koers richting 2030 en 2050 kan worden gezet. “Met Label C”, vervolgt Mooij, “wil je ook weten wat er daarna komt.
Zo is onlangs pas het besluit genomen dat we snel van het gas af moeten. Wat voor Label C is uitgerekend is met LED-verlichting en een HR-ketel vaak makkelijk te halen. Maar wie durft er in 2022 nog een HR-ketel in z’n pand te zetten als je weet dat de gemeente heel snel komt vertellen dat die ketel weg moet? Wat ik er maar mee wil zeggen is dat er meer regie en afstemming moet komen.”
Harsta onderschrijft dat. “Eigenaren moeten zich echt gaan afvragen wat ze met hun gebouwen willen. Aanpakken tot C of gelijk naar B of door naar A?” “Maar”, voegt Mooij toe, “dan wil je natuurlijk niet achteraf horen dat A ook niet goed genoeg is.” Harsta: “Dus er moet een perspectief worden geschetst. Dat doet de overheid op dit moment onvoldoende. Sterker, het zaait feitelijk te veel twijfel door die veelheid aan sturingsmechanismes.” Mooij knikt: “Met als gevolg dat als er geen duidelijkheid is gebouweigenaren al snel de neiging hebben om op hun handen te gaan zitten.”
Harsta sluit aan: “Met de gedachte: hoe langer ik wacht, hoe goedkoper de maatregelen gaan worden. Het uitdagen van de markt vraagt ook om eenduidigheid. De overheid is daar nu nog heel fluïde in. Als je ondernemers die het hartstikke druk hebben vraagt om te innoveren moeten ze wel weten waarnaartoe ze moeten innoveren. Op Label C gaan ze niet innoveren en op Label A ook niet.”
Monitoring
Tegelijkertijd is bewustwording bij de eigenaren en gebruikers dat ze in beweging moeten komen volgens beiden essentieel. Het Deltaplan Duurzame Renovatie is daarom druk bezig met het verzamelen van monitorgegevens. “Benchmark is heel belangrijk”, vindt Mooij. “Wanneer je weet dat een ander vergelijkbaar kantoorgebouw een stuk minder energie gebruikt dan zorgt dat voor bewustwording. Die goede data en monitoring ontbreken nu nog. Maar dat maakt het voor eigenaren en vooral beleggers in vastgoed, die vooral naar de lange termijn kijken, vrijwel onmogelijk om plannen te maken.”
Een ander onderdeel wat in zijn ogen de boel in beweging kan krijgen, is het aanpakken van de zogenoemde split incentive. “Nu heeft feitelijk alleen de huurder er profijt van wanneer de eigenaar het gebouw aanpakt. Hij heeft immers een lagere energierekening. Een oplossing hiervoor is all-in huren. Dan zijn de huurprijs en de energierekening niet langer van elkaar gescheiden en profiteert de eigenaar ook van zijn eigen maatregelen.” Kantoor vol Energie brengt daarnaast als accent nog aan dat de productiviteit van medewerkers in een gezond en comfortabel kantoor stijgt.
“En daarmee maak je verduurzaming voor de gebruiker interessanter maar ook voor de eigenaar omdat het pand meer waarde krijgt”, aldus Harsta. Mooij: “Paris Proof focust nu nog erg op het gebruik en daar zullen we in de toekomst nog wel wat punten aan toevoegen zoals van het aardgas af, gezondheid en circulariteit. Van belang is dat we gezamenlijk optrekken. Ieder voor zich heeft geen zin. Samen krijgen we de beweging er wel in.”
Dit artikel is geschreven door Hans Ouwerkerk voor Kantoor Vol Energie magazine.
*Inmiddels is de norm voor kantoren bijgesteld naar 70kWh GO